Hof van Beroep Brussel: intrekking visum arts onterecht
Het Hof van Beroep van Brussel heeft de intrekking van het visum van een arts ongegrond verklaard.
Herman Nys, em. prof. medisch recht KU Leuven, voorzitter VITAZ
Op 19 april 2024 besliste de Nederlandstalige kamer van de Federale Toezichtscommissie het visum van de betrokken arts in te trekken. De intrekking gebeurde na een schrijven van de provinciale raad van de Orde der Artsen van Antwerpen aan de toezichtcommissie, waarin de provinciale raad de vrees uitte dat de arts niet meer over de fysieke of psychische geschiktheid beschikte om zonder risico's de uitoefening van de geneeskunde voort te zetten.
Op 3 mei 2024 verzocht de arts de Raad van State de schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid van de tenuitvoerlegging van de beslissing van de Toezichtcommissie.
In een arrest van 15 mei 2024 wees de Raad van State deze vordering tot schorsing van de beslissing van de toezichtcommissie af.
Op 17 mei 2024 wees de Toezichtcommissie een nieuwe beslissing, ter vervanging van de beslissing van 19 april. De beslissing tot intrekking van het visum werd 'bevestigd en voor zoveel als nodig hernomen’.
Kort geding: teruggave visum onder voorwaarden
Op 22 mei 2024 dagvaardde de arts de Belgische Staat voor de rechtbank van eerste aanleg te Brussel. Hij vorderde dat de rechtbank aan de Belgische Staat maatregelen zou opleggen die hem in staat zouden stellen zijn beroep als arts verder uit te oefenen "tot er een uitspraak ten gronde is gedaan”.
Op 13 september 2024 oordeelde deze rechtbank dat het beeld omtrent de betrokken arts veel gunstiger was, zodat zijn functioneren als arts niet langer als een gevaar werd ingeschat. Omdat deze verbetering van de situatie erg recent was, werden wel nog een aantal voorwaarden noodzakelijk geacht. De rechtbank besliste daarom het visum onmiddellijk aan de arts terug te geven onder volgende voorwaarden:
- geen medicatie aan zichzelf voorschrijven;
- verdere opvolging bij een psycholoog, met viermaandelijks verslag aan de Toezichtcommissie;
- jaarlijkse haaranalyse;
- een arts nemen buiten de eigen praktijk;
- geen geneesmiddelen laten voorschrijven door collega's binnen de eigen praktijk.
Beslissing Hof van Beroep
Tegen dit vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel tekende de Belgische Staat beroep aan. De Belgische Staat meende dat de maatregel die de eerste rechter oplegde, buiten de rechtsmacht van een kortgedingrechter valt omdat daarmee een definitieve beslechting van het geschil werd bewerkstelligd, en de maatregel niet voorlopig was.
Het Hof van Beroep concludeerde in een arrest van 19 mei 2025 dat uit voorgelegde elementen een voldoende schijn naar voren komt dat de beslissing van de Toezichtscommissie van 19 april 2024 niet wettig was gemotiveerd.
Bij de beslissing van de Toezichtscommissie van 17 mei 2024 werd het recht op verdediging van de arts geschonden, en de beslissing was onredelijk en disproportioneel.
De arts maakte derhalve voldoende aannemelijk dat de genoemde beslissingen foutief waren en geen aanvaardbare basis vormden om hem zijn beroepsuitoefening te ontzeggen.
Dat betekende dat de eerste rechter de vordering van de arts terecht (deels) gegrond verklaarde en een maatregel oplegde aan de Belgische Staat, aldus het Hof van Beroep.